Lieve Heer,
ik heb niets meer,
niets te doen, niets te geven;
ik lig hier stil en ziek en koud,
uitgeput, uitgeblust, voel me oud,
wachtend op herstel
of misschien nog liever wel
op het einde van mijn aardse leven.

Ik heb pijn, verdriet, ben bang;
zo was het al mijn leven lang,
hoe zal ik nú nog bidden verstaan?
Hoe kom ik U nu nog tegemoet,
waar ik het leven amper heb begroet,
slechts oog had voor gemis, tekort en lijden?
Ik ben U gedachteloos voorbij gegaan,
zelfs in beter tijden.
 
Wat mij rest,
hier op het lest,
op de drempel van mijn graf,
in de lege leegte van mijn leven
is wat U mij vanaf het begin al gaf,
maar ik verzuimde om dat U te geven.
Pas aan het einde van mijn levensspel
zeg ik U toch nú: "Voor álles dank U wel!"

2002, destijds autobiografisch.
Het geknakte riet zal Hij niet breken (Jes. 42:3a | Mat. 12:20,21)