Hij was een eerlijk en een rustig man,
hij werkte op het land, bij zon en maan,
met zijn gebogen rug, hij werkte lang.
er was geen tijd voor rustig slapen gaan.

Hij molk de koeien, ploegde 't land,
hij hooide 't gras en maaide 't graan,
hij peinsde naar de lucht, hij staarde naar het zand,
naar recht getrokken voren, bij het schemer van de maan.

Zijn doordringende ogen,
keken waar de zicht door 't graan zou gaan,
met zijn welhaak en zijn rug gebogen,
welde hij de garven van het graan.

Zijn vee, zijn land, het was zijn leven,
zijn eigen ik kwam nergens voor,
voor de zijnen is hij steeds gebleven,
een vader, door en door.

De laatste dagen van zijn leven,
waren helder als een zuivere bron,
zijn leven is ons steeds gebleven,
zijn wijde blik tot aan de horizon.

______________________

Reeds van af de schepping zien wij dat de primaire levensbehoeften
voor de mens centraal stonden en als de nood te hoog werd, God er
zelf voor zorgde, Exodus 16/Deuteronomium 8.
Geboren en getogen op de boerderij 1930 tot en met 1940 zag ik hoe
dicht men bij de natuur en bij God leefde, men ploegde en maaide,
maar God gaf de wasdom. Deze generatie mensen, die in de magere
jaren 1930 tot en met 1940 in het zweet huns aanschijns deze
moeilijke tijd hebben door geworsteld, gaven ons de bron van het
geloof, geworteld in de bijbel.