In de verte lag een prachtig land,
in 't witte licht weerkaatsten vele zonnen.
Ik liep erheen aan vaders grote hand,
een wandeling die zomaar was begonnen.

Geen rampverschijnselen waren er te horen,
alleen een wereldwijde akoestiek,
van groot gezang gelijk aan engelenkoren,
met haarzuiver begeleiding van muziek.

Een kleurenpracht met onbekende tinten,
daarachter wereldwijd het hemelsblauw.
Een twinkeling van goud en witte linten,
een zachte nevel van de ochtenddauw.

Met vader ging ik mee in de natuur,
en zag de Hemel dan van heel dichtbij.
Als kind werkte je fantasie vol vuur,
die andere wereld maakte je zo blij.

Hij wist de mooiste plekjes van de streek,
de vogels zongen hemelse muziek.
De akoestiek weerkaatste op de beek
een zachte wind bezong Gods retoriek.
Anton van der Haar