Als kind zag ik de mensen,
zwoegen op het land,
van zons'op- tot -ondergang,
hield hun lichaam stand.

Het paard kromde zijn rug,
de ploeg trok rechte voren,
de grauwe akkers,
werden weer opnieuw geboren.

De boer en 't paard,
zij waren samen één,
zij bogen beiden 't hoofd,
over de akkers heen.

Ik zag de boeren ploegen,
het zaad in de akkers zaaien,
ik zag ze onkruid wieden,
de haver en de rogge maaien.

De akkers en de groene weiden,
reikten tot de horizon,
de aarde gaf haar vruchten,
een onuitputtelijke bron.

Het leven op het land,
de roep van het verlangen,
het is een zegen om uit Gods handen,
de opbrengst van de aarde te ontvangen.