De bloementuin in poederige tinten
verdwaalt tussen het bronsverkleurend blad
In ochtenddauw is ragfijn draad gesponnen
herinneringen in patroon gevat

Het najaar koelt de bijna zoete vruchten
behoedzaam nog door lauwe zon gestreeld
De gulle takken reiken naar de aarde
waar het verlangen plagend wordt bespeeld

De paddestoelen rijgen kralenslingers
in vochtig mos dat hun verbond verzwaart
En ongeroerd, door werkeloze handen
wordt de voorbije tijd voorgoed bewaard

Het zilver schittert onder oude bomen
wanneer de wind de ijle kruinen kust
En in de takken kwetteren de vogels
gelaten wachtend op hun winterrust

De rijke grond, bezwangerd van de zaden,
begraaft beloftes voor het volgend jaar
De tuin, zacht geurend, weeft weemoedig dromen
om de beelden die ik graag bewaar



In deze tijd van het jaar verwonder ik me er altijd over hoe mooi God's schepping eigenlijk is. Want hoe weemoedig ik nu ook terugdenk aan de voorbije tijd, ik weet me getroost door de gedachte dat in mijn bloementuin (die er nu zo maar triest uitziet) het nieuwe begin alweer verborgen ligt. Nieuw leven door God gegeven, en waarvoor ik Hem dankbaar ben.