In de late avondstralen
van de gouden najaarszon,
kijk ik naar Gods wond're schepping,
denk ik aan, hoe 't eens begon.

't Was zo mooi, 't vervlogen Eden,
't was zo wonderlijk bedacht.
Alles was nog ongeschonden,
niets werd er versmaad, veracht...

Dromend kijk ik naar de wolken,
'k wou dat ik eens kijken kon,
kijken daar, achter de stralen
van de ondergaande zon.

'k Wou dat ik heel even zien mocht
wat de Heer reeds heeft gedaan.
Hoe Zijn handen alsmaar kneden
aan een nieuw, volmaakt bestaan.

Hoe Hij - hemelhoog bewogen -
heel de aard' en haar gemis
ombouwt tot een eeuw'ge rustplaats
waar het altijd vredig is.

Maar ik weet, 't zal dromen blijven,
want - al heeft God ons behaagd -
'k Kan slechts wachten aan Zijn voeten
tót de Nieuwe Morgen daagt.
U bent niet geauthoriseerd om reacties te posten.

Reacties mogelijk gemaakt door CComment