wij mensen, jong en oud, wij leven hier op aarde,
wij reizen door het leven heen, en wij ontmoeten
minder goede en goede dingen, met hun waarde,
wij weten niet steeds wat er komt voor onze voeten

en telkens moeten wij weer kiezen wat wij gaan doen,
hoe moeten wij beslissen over vele zaken;
dat is er elke dag, zo was het eerder, ook toen,
want met die dingen krijgen wij toch steeds te maken

welke wegen en normen nemen wij dan in acht:
is dat het eigen ik, hoe ‘t voor ons het beste lijkt,
waarbij aan God en aan de naaste niet wordt gedacht
en mijn wens en begeren tot aan de hemel reikt

de Heer heeft Zijn regels gegeven, voor het leven
op aarde, Hij is de schepper van alle dingen,
Hij wil dat wij rentmeester voor Hem zijn, Hem geven
die eer, en goed zijn voor allen die ons omringen

maar zij die slechts eigen wegen zouden willen gaan:
zij erkennen de Allerhoogste dan niet als Heer
hoe zal dat dan gaan, als zij vóór Hem komen te staan:
dan is er voor hen geen ommekeer en gratie meer

zij wisten Zijn weg, maar kozen voor eigen wegen,
dat was hun eigen keuze, nu komt het er op aan:
in het boek van God komen zij nu zichzelf tegen
als zij, net als wij, straks wel voor God komen te staan

dan zien zij daar de verlorenheid van hun leven,
het ging hen om henzelf, en wat is daar van over:
een rekening met verlies, baten kon ’t niet geven
zij waren geen rentmeester, ze waren eerder rover

een ieder zal ontvangen naar dat hij heeft gedaan,
de Schrift zegt: God eren, en voor de naaste zorgen,
het boek daarover gaat open als wij vóór God staan
dat alles komt aan ’t licht, als Hij komt, op die Morgen

Heere, wil ons leiden, en laat ons Uw wegen gaan,
wij weten niet steeds wat er komt voor onze voeten,
mogen wij straks in Uw gratie vóór U komen staan
wil ons met blijdschap in Jerusalem begroeten

bij Lucas 16: 2; Romeinen 14: 10;
II Corinthe 5: 10