ik probeer uit de wind te blijven,
en wil vooral onzichtbaar zijn;
we waren er eens, met ons vijven,
we wilden het volle domein:
ik was op de berg der goden
bekleed met heerlijkheid en macht,
dat terrein is mij nu verboden
er is een oordeel dat mij wacht

maar tot die tijd toe zal ik strijden,
daartoe voer ik mijn legers aan:
Zijn schepping zal ik laten lijden
en niets zal mij opzij doen gaan ,
Eva heb ik kunnen verleiden,
zoals ik wou is ’t niet gegaan:
’t werd voor hen niet het eind der tijden,
wél moesten ze die Hof uit gaan

“ ge zult als God zijn “, was mijn lokaas;
dat lukte toen, het lukt nog steeds:
en zo misleid ik nog steeds massa's,
in Eden’s Hof werkte dat reeds;
en dan kan ik ze aan gaan klagen,
dat doe ik bij mijn vijand, God,
dan heeft Hij leed op alle dagen,
ik vraag de dood voor hen als lot

verleiden, aanklagen; nu verder:
‘k laat ze hun eigen wegen gaan
en zo verlaten ze hun herder
en raken ver van Hem vandaan,
en wie daarvan terug zou keren:
hen schilder ik God als despoot
Die omgaand hen de les zal leren
en hen verwijzen zal ter dood.

Bij Hem blijven zij dan wel vandaan,
daar is mijn streven op gericht,
maar ik wil daarbij veel verder gaan:
God houdt voor mij de deuren dicht,
'k wil die voor mij open hebben staan!
ik wil Sion gaan betreden,
niet Zijn Zoon wil ik daarheen zien gaan:
ik wil ‘r zijn, in eeuwigheden

ik wil zijn op de berg der goden,
bekleed met heerlijkheid en macht,
dan geef ik regels en geboden;
ik wil Zijn dag, Hem zij Mijn nacht;
'k wil hen Jerusalem afnemen,
mijn legers komen er al aan
ik wil de hoogste plaats innemen
al moet ik strijdend ondergaan.

bij 2 Corinthe 2 : 11; Ezechiël 28 : 12 – 16;
Openbaring 12 : 10, en 20 : 8 en 9