Ik zag hem lopen trots en verwaand
zijn arrogantie niet verbergend
zijn personeel tot spoed aangemaand
in een taalgebruik, dikwijls tergend
hard als ijzer onbuigzaam als staal
onverschillig zonder mentaliteit
zijn omgang volkomen asociaal
geen goeds te melden, alles ten spijt.

Ik zag hem zitten achterin de kerk
dacht, wat heeft díé hier nu te zoeken
hij denkt alleen aan geld en zijn werk
lijkt, als men hem kent, wel vloeken
dat hij daar zat daar ergerde ik mij aan
tot men over ‘t "Dochtertje van Jaïrus" las
toen pinkte hij uit zijn ooghoek een traan
en wíst ik dat hij één van mijn naasten was.