Bij de deur van de winkel
staat een zwerver met zijn krant,
een trieste mond en lege ogen
hij kijkt van mij naar zijn hand.

Ik groet hem niet maar denk
weer iemand die niet werkt.
Een plaag voor onze maatschappij
mijn weerzin wordt versterkt.

Heel even knaagt het aan mij
in een vlaag van medelijden
geef ik het muntje uit mijn kar
maar blijf zijn blik vermijden.

Met mijn auto vol geladen
rijd ik naar mijn gezin en huis
om te genieten van de overvloed
denkend: “Ach ieder heeft zijn kruis”.

Mijn geweten liet mij niet met rust.
Een volgende keer sprak ik hem aan.
De Roemeen bleek Michaël te heten.
O, Heer hij heeft Uw naam.

U die alles voor mij gaf
U stond daar aan mijn zij.
In al mijn zelfvoldaanheid
ging ik U haast voorbij.

Open mijn ogen voor mijn naaste
waarin U enkel Uw kinderen ziet.
Opdat U, wanneer U wederkomt,
niet tegen mij zegt: “Ik ken je niet”.

“Want Ik was naakt en koud
Ik was hongerig en alleen
Ik zat gevangen in mezelf
maar jij liep langs Mij heen”.

Leer mij om in een ander
óók Uw kind te zien.
Te geven wat U geeft aan mij.
Dat is meer dan ik verdien.