Als we onze Heiland verwachten
hebben we open ogen en oren.
Zó vaak is Hij in ons midden,
Hij laat Zijn vragen middels
minsten der Zijnen horen.

Hoe vaak ben ik al aan Hem voorbijgegaan,
hoe dikwijls heb ik mijn naaste niet zien staan,
deze moeilijk, lastig, vreemd, veeleisend gevonden,
menend dat ik genoeg had aan likken van eigen wonden?

In plaats vanuit mijn eigen pijn verstaan
van andermans moeite, zo in liefde bieden
wat die ander erg graag zou willen ontvangen,
omdat ik, zelf zo blij met wat me werd geboden,
me ook zo bewust ben van gemis en dat verlangen,
verwoorde, niet uitgesproken uitgeschreeuwde noden,
heb ik er al te dikwijls voor geen moment bij stilgestaan,
geen stormen, geen wateren, donderwolken helpen vlieden.

Als ik besef dat ik tekortschoot, naliet,
sprak met woede, ongemak en snibbigheid,
hoop ik niet op een sterfbed te hoeven wachten
om wie op me rekende te zeggen dat het me spijt.

Ik hoop en bid dat van iedere dag
Jaweh mij laat zien wat ik liggen liet
en mij steeds weer op elke nieuwe dag
de wél door me opgemerkte kansen biedt.

Wie Jezus dagelijks nodigen hoort,
(Hij vraagt ons in allerkleinste dingen)
zal groeien in aanbidden en Zijn lof zingen,
verlangend uitzien naar elk uitnodigend woord.

Hoe minder ik kom met mitsen, maren en bezwaren,
des te onvoorwaardelijker is mijn gehoorzaamheid.
Daarin zal ik Hem des te meer en vaker ervaren,
merken hoe Hij aanspreekt, wijst, helpt, leidt.

Zo wordt Hij zodanig in ons geboren
dat Hij in ons is, wij in en met Hem,
al in ons moeizame aardse leven.

Verwacht, noch plots, stervensuur,
zal dan ontzettend veel angst,
vrees, schrik, berouw geven.

Ons grootste geschenk is het leven,
niet omdat we het leven hebben gekregen,
maar omdat we ons leven, naar Jezus’ voorbeeld,
aan God en aan onze naasten mogen en kunnen géven.

2004, Mat. 7:12; 25:31:40 | Luc. 10. 25:37 | Joh. 13:34,35; 15:1-8