Wie zijn mijn naasten ook alweer,
ik ben ze nu al zo lang kwijt,
ik egotrip maar door en door,
steeds groter wordt mijn zelfverwijt.
 
Nee, geen uitstel meer tot morgen,
dat egoïsme ben ik zat,
naastenliefde baart mij zorgen
en daarom zet de Heer mij mat.
 
Als ik mijn naasten tegenkom,
doe ik alsof ik hen niet ken
en roepen zij, ik zie niet om,
ik ben te laf, ik ben er niet voor hen.
 
God zegt mij heb uw naasten lief,
terwijl ik er ook héél wat haat,
wanneer vergeef ik in een brief,
een naaste die mijn leven schaadt?
 
De spiegel toont mij God’s gezicht,
Hem lief te hebben boven al,
ik hoop en bid met dit gedicht:
Dat naastenliefde overwinnen zal!