Ons levensscheepje kabbelt rustig op de golven.
Ook aan boord lijkt alles goed te gaan.
We wenden in vertrouwen onze steven,
en varen af om naar de overkant te gaan.
 
Geen enkele wolk bedekt de zon voor onze ogen.
’s Nachts is er de maan die het hemelruim verlicht.
De overkant is bijna met het blote oog te aanschouwen.
Aan ons oog weerspiegeld zich een heerlijk vergezicht.
 
Het water van ons leven lijkt zo heerlijk rustig.
Ons levensscheepje is niet in storm en tegenweer.
Aan de oever van de bruisende levenszeeën,
staat wenkend met Zijn liefdevolle hand, de Heer.
 
Toch kunnen stormen onze levenszeeën teisteren.
Ons scheepje raakt steeds verder van de veilige kust.
De overkant is ook al niet meer waar te nemen,
We dobberen roerloos rond en vinden nergens rust.
 
De oversteek naar een veilig oord van rust en vrede,
wordt bemoeilijkt door een storm van geweld.
In spanning en met angst staan we aan de reling.
Met een hart vol pijn worden we door zorgen gekweld.
 
Boven onze ogen lijkt het wolkendek de hemel af te sluiten.
Het zuivere licht van zon en maan dringt niet meer door.
Door onze tranen zien we niets meer van een veilige oever.
Onze levensvreugd gaat in het stormgeweld teloor.
 
Wanneer wij zelf de steven niet meer kunnen wenden.
Wanneer ook het roer niet meer vast in onze handen ligt.
Is er een Stuurman die ons voor verdrinken wil behoeden,
Hij is de Redder, Hij is het die onze donkere geest belicht.
 
De stormwind luwt en de levenszee wordt rustig.
De grote Stuurman laveert ons veilig naar de overkant.
Dan zien we de veilige Haven aan ons oog verschijnen.
Zo brengt Hij ons in Zijn heerlijk Oord aan land.