Hoog in de bergen, achter rotsen
onbereikbaar voor gevaar,
is een schuilplaats, goed verborgen
het is een nest van de adelaar.

Hij spreidt zijn vleugels om te vliegen,
zweeft op de adem van de wind,
zijn scherpe ogen blijven zoeken
totdat hij een prooidier vindt.

Zijn jongen wachten ongeduldig,
hongerig zien ze naar hem uit,
dan komt hij als een trouwe vader
en brengt zijn kinderen de buit.

Maar de adelaar heeft een hoofddoel,
hij duwt zijn kinderen uit het nest,
ze moeten immers leren vliegen,
want dat is voor hen het best!

Krijsend, fladderend tollen ze rond
en roepen om hulp bij de vader,
maar altijd is hij heel dichtbij,
hij is hen altijd nader.

En als ze moe zijn draagt hij hen,
tilt hen op zijn rug,
dan vliegt hij hoog de bergen in
en brengt hen veilig terug!

Zo leert hij hen te vliegen,
te zweven op de wind,
God doet voor ons hetzelfde,
want wij zijn Vaders geliefde kind!