Onder zacht
gesnor
en gemoedelijke kopjes
veert het eenzame gevoel
in me op
als het gras
onder de boom
waar poes
net nog lag te spinnen

Even herrezen
uit de vroegste tijd
ergens smeulend
diep in mijn wezen
tot ongemerkt
het buurmeisje
vanachter
haar armen om mij slaat

Uit de zilvergrijze hemel
waar in fluwelen plooien
nog zonlicht hangt
daalt zacht de regen
m’n gemoed klaart op
de zwaarte verdwijnt
op dit meisje
rust Gods zegen