Ik twijfel of ik wel staande zal blijven,
te midden van het tomeloos geweld.
Of ik de overkant wel zal bereiken,
en niet door vijanden word neergeveld.

En als de vaste grond onder mijn voeten ,
die vaak zo hevig trilt en onvast is,
en ik Zijn aanwezigheid niet voel en mis,
blijft Hij mij nabij, dat is zeker en gewis.

Maar heeft U zelf mij weer die vaste grond
gegeven, dat ik toch staande blijf door
middel van die droom, dat ik in Uw naam
de vijand mag vergeven, die mij zo verwondt?

Ik mag zeker weten dat U mij niet begeeft,
dat ik zal staande blijven met U, die ons
allemaal genade schenkt en vergeeft.