'k Bedek uit schaamte mijn gezicht.
Schuldbewust, buig ik mijn hoofd.
'k Verstop mij voor Uw heilig licht.
Het mijne is gedoofd.
 
Niet waard Uw veters nog te strikken.
Niet waard dat U naar mij nog hoort.
Ik liet mij door het kwaad verstikken.
Heb niet meer naar U gehoord.
 
Verliet Uw veilig warme huis.
In duister dolend en verdwaald,
Draag ik nu mijn zware kruis,
Tot op het diepste punt gedaald.
 
Verspeelde mijn krediet toen Heer.
Aan lager wal geraakt,
Heb ik thans geen toekomst meer,
En sta ik hier nu, arm en naakt.
 
Ik keer terug naar U, mijn Vader,
Belijd mijn zondige bestaan.
Sta mij toe dat ik U nader.
Neem mij als Uw dienstknecht aan.
 
Laat mij kruimels brood als loon.
Dat is mij goed genoeg.
Dat ik weer bij U thuis woon,
Is veel meer dan ik U vroeg.
 
U nodigt mij, hoewel 'k U griefde,
En richt voor mij een feestmaal aan.
Met de mantel van Uw liefde,
Bedekte U mijn schuld spontaan.
 
De Herder zoekt verloren schapen,
Die aan Hem gehecht zijn,
Bij dag en nacht. Hij zal niet slapen,
Voordat  ze terecht zijn.