Gij, die mijn leven beziet,
zag al het kwaad dat zij deden.
Ondraaglijk is mijn verdriet,
de pijn in mijn lijf en leden.
De smeulende haat in mijn hart
overheerst heel mijn leven.
Mijn mond is bitter van smart,
o Heer, ik kàn niet vergeven...

           ....      ....      ....

Voor de mens gaf Ik mijn leven,
door de mens heb Ik geleden.
Ik heb mijn Vader gesmeekt,
opdat Hij hen zou vergeven.
Gij zijt vrij als het juk breekt,
zodra ge maar wilt vergeven.
Met één kus schenkt gij vrede
aan eigen en ieders leven.