Die voel ik zolang ik niet als Jou wil zijn.
Toch begeef ik me steeds onder Jouw publiek,
niet té dichtbij, ik ben besmet en ziek.
Omdat ik niet vóór Je durf te staan
kom ik heimelijk achter Jou aan.
In de spiegel van Jouw ogen
kan ik niet kijken door Jouw licht
dat me bewust maakt van mijn duisternis,
terwijl Jouw blik slechts met mededogen
voor zwakken en zieken gevuld is.
Mijn harde hart smelt, ik zwicht.
Ik kom dichterbij, buig, kniel en belijd,
terwijl ik kreunend, smachtend zucht:
“Ik ben onrein, geef me gezondheid.”
Je kleed aanrakend word ik bevrijd.
Je geeft me adem en levenslucht.
Pas nu zie ik Je echt staan.
Je wendt je om, kijkt me aan,
zegt me zacht door en in geloof
in vrede mijn levensweg te gaan,
waarop ik Je stil fluisterend beloof:
“Ja, ik tracht Jouw opdracht te leven,
Je hebt me zo’n grote rijkdom gegeven.”
heb ik dankend niets meer te vragen.
Hij gaf wat ik Hem eigenlijk vroeg:
"Gods genade is mij genoeg."
Mat. 9:20-22|10:38|16:24 |Marc. 2:17|5:25-34|8:34 |Luc. 8:43-48|9:23|14:27 |2 Kor. 12:9
Tussen 2000 en 2005