Hij was een volgeling van de Heer,
die 't komend koninkrijk verwachtte.
Hopend op status en op eer,
en de Romeinen zeer verachtte.
Hij was van Jezus de kassier,
voor wie hij al het geld beheerde.
Hij bleek geen mens voor speels vertier,
maar luist'rend naar wat Jezus leerde.

Maar naar gelang de tijd verstreek,
vervlogen langzaam Judas dromen.
Zoals hij naar de toekomst keek,
hij zag het koninkrijk niet komen.
Waarvan de Heer gesproken had,
daarom verkoos hij andere wegen.
Hij trok zijn plan en ging op pad,
hij was niet langer voor, maar tegen.

Hij wist niet dat het koninkrijk,
niet door geweld op aard' zou komen.
Maar eenmaal binnen handbereik,
wanneer Gods tijd daarvoor gekomen.
Want Judas had een ander beeld,
hij wilde vechten, wilde strijden.
Had de Romeinen graag gekeeld,
die 't volk van Israel lieten lijden.

Aan Judas werd een bod gedaan,
de Heer en Heiland te verraden,
Nam dertig zilverlingen aan,
zonder dat hij zich deed beraden.
Toen heeft hij zijn tijd afgewacht,
om met een kus Hem te verraden.
Kwam tot Hem in die laatste nacht,
verbitterd, kennend geen genade.

Toen werd de Heiland weggevoerd,
met touw zijn handen saam gebonden.
Dat strak en stevig aangesnoerd,
om beide polsen werd omwonden.
De krijgsmacht bracht Hem voor 't gerecht,
waar koning,landvoogd, zouden spreken.
Maar Jezus heeft haast niets gezegd,
en toen naar Judas omgekeken.

Toen Judas Jezus blikken zag,
werd hij door grote schaamt' bevangen,
En heeft zichzelf toen op die dag,
aan een hoge boom opgehangen.
Nadat hij 't geld voor zijn verraad,
de tempel krachtig in deed smijten.
Maar 't was voor Judas reeds te laat
door schuld die hart en ziel deed splijten.


Justus. A. van Tricht


10 april 2006