Hij stond fel in die nacht te stralen,
als gouden wachter bij de stal.
Hij zag en hoorde van ’t verhalen,
van Hem die koning wezen zal.
Hij zag de herders Hem bezoeken
aan wie de engel had gezegd.
Waar ’t kindje dat gehuld in doeken,
in Bethlehem was neergelegd.


Strak in ’t gelid stond hij te posten,
en zond zijn stralen rondom uit.
‘t Deed hem geen enkele moeite kosten,
hij glansde in de Davidsruit.
Zo stond hij uren daar te waken,
hoog in die mooie stille nacht.
Toen plots de wolken openbraken,
en ’t engelenkoor God hulde bracht.


Het Christuskindje was geboren,
de Zoon van God kwam op de aard.
En heel de wereld moest het horen,
door herders in het rond verklaard.
De ster hij bleef nog uren stralen,
zijn taak was immers nog niet af.
Zijn licht moest nu de wijzen halen,
en brengen onder Jezus staf.


Uit ’t oosten kwamen zij getogen,
op hun kameel drie in getal.
De vreugde straalde uit hun ogen,
toen ze  ’t kindje zagen in de stal.
Zij deden toen het kind aanbidden,
en schonken het hun offerand’.
Zij legden dat voor hem in ’t midden,
en gaven rijk met gulle hand.


De koningsster die hen deed leiden,
had nu de opdracht Gods volbracht.
Hij  houdt ook nu nog met verblijden,
hoog aan de hemel nog de wacht.
Je kunt hem ’s avonds fel zien schitteren,
op ’s hemels donker purperen kleed.
Daar staat hij heden nog te glitteren,
zoals hij ’t eens te Bethlehem deed.
Justus A. van Tricht