Als de eerste stralen, 't donker op doen klaren,
de aardse schoonheid in het licht,
zwakke nevels tussen groene blâ-ren,
over de velden een ver-gezicht,
een azure blauwe lucht
en 't leven in het bos ontwaakt,
met schriele windvlaag, als diepe zucht,
is 't, of een stil sonnet hier wordt gemaakt.

De eerste zachte zonnegloren,
de eerste rode zonnegloed,
de natuur is als herboren,
in groen, dat heel de aarde voedt.
Een vogel, in trage vlucht,
zwevend, als in sierlijk ballet.
Ontspanning, door diepe zucht.
De eerste tonen, van dat stil sonnet.

De warmte, die zich overdag doet gelden,
in zinderende, zomerse dag.
Mens en dier trekt door de velden,
in rythme, dat alleen bij drukkende warmte mag.
Verkoeling zoekend in schaduw of water,
gewoon genietend, in lome tred.
Dagelijkse beslommeringen komen later.
Nu, alleen de akkoorden, van dat stil sonnet.

Naderend, 't laatste schijnsel van de zon,
't vallen van de nacht, de laatste avondgloed,
herinnert men zich hoe de dag begon.
Zachte vogelzang als laatste groet
en 't zonlicht zacht gebroken.
In stilte vouw ik mijn handen in dankgebed.
Zonder dat een woord wordt gesproken,
klinken de laatste akkoorden van dat stil sonnet.