Een zachte stem doet roepen,
een woord van liefde klinkt.
Dat warm mij aan doet spreken,
mij raken doet, mij dringt.
Een hand wordt uitgestoken,
en teder aangeraakt.
Wordt zacht in mij ontstoken,
licht, dat gelukkig maakt.


Een arm doet mij omsluiten,
met liefdevolle druk.
Een warme blik besluiten,
mijn muren vallen stuk.
Geen steen blijft op de ander,
wijd open gaat de deur.
Hij maakt van mij een ander,
mijn leven krijgt weer kleur.


Geen afstand meer geen kilte,
geen opgetrokken muur.
Geen duisternis, geen stilte,
maar nu een liefdeviuur.
Geen eenzaamheid voortdurend,
die in mijn hart meer knaagt.
Maar liefde eeuwigdurend,
die om een antwoord vraagt.


Gij Heer hebt mij geroepen,
uit duisternis en nacht,
Gij hebt tot mij gesproken.
Gij hebt op mij gewacht.
Mijn muren opgetrokken,
van steen hebt Gij geslecht.
Gij hebt Heer op de brokken,
Uw fundament gelegd.


Het fundament van liefde,
geen muren meer van steen.
Gij stelt mij in de ruimte,
niet langer meer alleen.
Het licht door U ontstoken,
het liefdevuur, Uw woord.
Vraagt mij onafgebroken,
gevend U wederwoord.
Justus A. van Tricht


27 april 2006