Wij reizen naar 't beloofde land,
en God trekt met ons mee.
Hij gaat ons voor naar 't vaderland,
door 't water van de zee.
En wat de toekomst brengen moog,
de Heer blijft ons nabij.
Wij krijgen kracht steeds van omhoog,
ja, Israels God maakt vrij!


In 't duister van de lange nacht,
licht God in wolken op.
Hij voert ons door woestijnen heen,
de Heer gaat steeds voorop.
Hij voedt en laaft ons op die tocht,
de Heer Hij is getrouw!
Hij trekt ten strijde met ons mee,
wie drijft ons in het nauw.


Een land van melk en honing heeft,
de Heer aan ons beloofd.
En niets en niemand op die weg,
wordt aan Zijn hand ontroofd.
Al kennen wij nog kommernis,
loert overal de dood.
Het is de Heer die met ons is,
bevrijder uit de nood.


Hij voert ons door de dalen heen,
en leidt ons naar de top.
Vanwaar het uitzicht heerlijk is,
het land licht voor ons op.
Het duurt nog slechts een korte tijd,
dan zullen wij daar zijn.
Vergeten is dan alle zorg,
de moeiten en de pijn.


Wij moeten nog door de Jordaan,
de laatste hindernis.
Door 't wassend water overgaan,
dat nu nog voor ons is.
Vat moed het land is nu bereikt,
de Heer Hij zij geloofd.
De eerste schreden zijn gezet,
in 't land door God beloofd.


En nu de tocht ten einde loopt
Jeruzalem in zicht.
De stad waarop zo werd gehoopt,
weerklinkt ons lofgedicht.
Dan mogen wij er binnen gaan,
dan zijn wij eindelijk thuis.
Ontvangen wij een onderdak,
voor eeuwig in Gods huis.


C. (Uit de bundel Uit de maalstroom van hetleven)


De tekst is door de auteur getoonzet en op aanvraag verkrijgbaar.

Justus A. van Tricht


27 april 2006