Gij hebt ons geroepen, Gij hebt ons vereend,
om 't woord van bevrijding te horen.
Uw liefde is 't die ons genadig verleent,
het licht waarin wij zijn herboren.
Gij toont ons Uw wond'ren, Gij toont ons Uw macht,
Gij laat aan ons weten, Uw koninkrijk wacht.


Wij blinden, verlamden, wij doven van oor,
wij kreup'len, en stommen genezen.
Gij maakt ons weer ziende, Gij schenkt ons gehoor,
laat lopend en dansend ons wezen.
Gij heelt onze harten, vernieuwt onze geest,
Neemt van ons de smarten die er zijn geweest.


Gij maakt ons weer blijde, Gij maakt ons verheugd,
Gij laat ons van vreugde weer zingen.
Gij leert ons Uw woorden, Gij spreekt van de deugd,
Gij spreekt ons van heerlijke dingen.
Gij spreekt ons van liefde, van waarheid en recht,
laat stromen uw vrede, in ons hart gelegd.


Uw hand wijst omhoog naar de hemel zo ver,
waaruit eens het heil voort zal komen.
Als ons zal verrijzen de rijzende ster,
Gods toekomst waarvan wij nog dromen.
Als t' einde der tijden gekomen, vervuld,
wordt voor onze ogen het Godsrijk onthult.


Maar eerst moet nog komen verdrukking en nacht,
die tijd van beproeving zal heten.
Maar al wie standvastig en gelovig verwacht,
wordt door U Heer nimmer vergeten.
Gij zult dan verzamelen rondom Gods troon,
al wie uitverkoren is krijgt er zijn woon.


Eens zullen wij juichen in 't eeuwige licht,
als Gij Heer bent wedergekomen.
En vrede op aarde voorgoed is gesticht,
en wij aan het oordeel ontkomen.
Geen ziekten of dood zal meer wezen noch zijn,
maar wij zullen leven in Gods zonneschijn.


Melodie: lied 462 L.v.d.K.
Justus A. van Tricht


27 april 2006