Jij mag dan zijn gestorven,
ik geloof dat jij nog leeft.
Een plaats nu hebt verworven,
bij Hem, die leven geeft.
Jouw naam blijft in mij klinken,
echoend in mijn hart.
Jij bent waar sterren blinken,
dichtbij Gods Vaderhart.


Jij mag dan zijn begraven,
’t is slechts je lichaam maar.
Het woord van God doet staven,
je ziel en geest zijn daar.
Waar engelen je omringen,
Gods serafijnen zijn.
Met wie je blij mag zingen,
in ’s hemels heldere schijn.


Jij bent voor mij geen dode,
je leeft nog voort in mij.
Wat God jou heeft geboden,
schenkt Hij ook eens aan mij.
Je lichaam bleef hier achter,
gedekt door koele steen.
Maar bij de hemelwachter,
is niemand meer alleen.


De dood is slechts de doorgang,
naar ’t leven, naar het licht.
Die brengt ons geen teloorgang,
wij worden opgericht.
Het lichaam dat wij krijgen,
als God het eens opwekt.
Zal nooit naar ’t oude neigen,
door zonde en schuld bevlekt.


God maakt ons nieuwe mensen,
herschapen naar zijn beeld.
Opnieuw en naar zijn wensen,
geheeld en onverdeeld.
Ik blijf de dag verwachten
door God beloofd voorspeld.
Met jou in mijn gedachten,
je eens tegemoet gesneld.


God laat zijn vreugde proeven,
Hij voert ons naar het licht.
Hij schenkt troost in bedroeven,
maakt duisternis tot licht.
In Hem zijn wij geborgen,
Hij zegent ons bestaan.
Tot wij eens op de Morgen,
voor zijn troon zullen staan.


Melodie  Op bergen en in dalen

Justus van Tricht