Op een dag, dat ik zat te dromen,
kwam 't kwaad en sprak mij aan;
"Heb je het zover laten komen,
is dit 't doel van je bestaan?
Jij had veel meer kunnen bereiken?
Wat heeft die God voor jou gedaan?
Op goede daden hoef je niet te rekenen,
die heb je al zo vaak getoond.
Dat heb je toch ook al wel bekeken,
daar ben je nooit nog voor beloond.
En..., wat is wel jouw statie,
niemand die er naar jou ziet .
Wezen doe je bij een anders gratie.
Niemand bekommert zich om jouw verdriet.
Kom... ! ik zal je aanzien geven.
Ik geef je geld, ik geef je macht.
Ik zorg voor inhoud in je leven.
Zover heb jij 't nog nooit gebracht.
Als ik je verder mag leiden,
zullen deuren voor je opengaan.
Je hoeft heus niet moe te strijden.
Echt, kóm op mij kun je aan!"
Hoe mooi klonken zijn woorden,
en wat leek de toekomst schoon.
Maar, 't was of ze me doorboorden,
als waren ze laster en hoon.
Totaal geen liefde, zonder warmte,
zonder ook maar enig perspectief,
toonden ze slechts zinloze armte,
van een geniepig, heilloos "zieledief".
'k las de woorden in Gods woord,
dat ik dáárin de troost kan vinden.
Hoe ik kan leven, ongestoord,
zonder mij aan 't kwaad te binden.
Te leven als een mens,
die naar Gods wil tracht te leven.
Dat is mijn diepste wens,
en daar wil ik steeds naar streven!