Tot tranen toe ben ik geroerd,
door ’t Goddelijk kind wat ‘k mocht aanschouwen.
En door Gods woord naar ’t heil gevoerd,
waarop ik  hoopte, deed vertrouwen.
Met eigen ogen mocht ik zien,
Hem die mijn hart zo lang verwachtte.
Wiens komst besproken en voorzien,
heeft overtroffen mijn gedachten.


Wij zaten wakend bij het vuur,
toen plots een engel ons deed melden.
De komst van ’t kind in ’t nachtelijk uur,
terwijl wij onze schapen telden.
Wij hoorden van ’t geboren kind,
gingen opweg naar Beth’lems stede,
Dat in een kribbe zich bevindt,
de naam draagt van de Vorst der vrede.


Wij knielden bij de kribbe neer,
en hebben ’t Goddelijk kind aanbeden.
Wiens naam luidt Jezus Christus, Heer,
zijn naam als Heiland stil beleden.
Zijn tedere blik heeft ons geraakt,
wij kregen tranen in onze ogen.
Wij zagen Hem die zalig maakt,
en werden tot in ’t diepst bewogen.


Toen zijn wij blijde heengegaan,
deden verheugd zijn komst verkonden.
Die om de kribbe mochten staan,
van hem die redden doet van zonden.
De hartevreugd kende geen grens,
door wat God aan ons deed verklaren.
De zoon van God vervult Zijn wens,
door ons Zijn liefd’ te openbaren.
Justus A. van Tricht