Wat God gedaan heeft is een wonder,
een teken van Zijn grote liefd’.
De mensheid kon niet langer zonder,
ondanks dat die Hem heeft gegriefd.
Maar God blijkt God van liefd’ genade,
wiens hart klopt vol barmhartigheid.
Waarmee Hij ons wil overladen,
in trouw en liefd’ ons toebereid.


God liet een maagd een kindje baren,
Maria moest de moeder zijn.
Om zo Zijn liefde te verklaren,
aan alle mensen groot en klein.
Hoe wonderlijk zijn toch Gods wegen,
waardoor Zijn handelen wordt bepaald.
Een mensenkind ons tot een zegen,
waarvan Zijn woord ons heeft verhaald.


Dit Kind, de Zoon uit God geboren,
 en in Maria’s schoot geplant.
Laat ons tot ’t Godsrijk weer behoren,
door ’t wonder van des Heren hand.
Dit Kind kwam ons van zond’ bevrijden,
en droeg voor ons het zondenloon.
Dit Kind dat wilde voor ons lijden,
als ’s hemels afgezant Gods Zoon.


’t Godswonder is niet te bevatten,
door ons beperkt mens’lijk verstand.
God immers houdt Zijn grootste schatten,
tot ’t eind der tijden in Zijn hand.
Dan zal Hij d’ engelenschaar bevelen,
als Jezus komt met groot geschal.
Zijn hemelschat met ons te delen,
als Hij weer wederkomen zal.
Justus A. van Tricht