Wie God niet in zijn leven kent,
maar leeft uit eigen kracht.
Wie naar Hem niet is toegewend,
en ’t niet van Hem verwacht.
Hij valt en struikelt op het pad,
wat hem het gaan verzwaart.
Hij mist de hand die hem omvat,
en die hem steeds bewaart.

Maar wie zich wendt tot God de Heer,
ervaart steeds hulp en kracht.
Die wordt in nood en tegenweer,
door engelen als zijn wacht,
behoed beveiligd en beschermd,
want God Hij zendt ze u uit.
Hij is het die zich zo ontfermt,
en in Zijn hart U sluit.

Want wie zijn hart tot woning maakt
en waarin God regeert.
Hij wordt gezegend, aangeraakt,
als hij zich tot Hem keert.
God vult de leegte die er is,
die het verlangen stilt.
Hij schenkt in liefd’ Zijn lafenis,
licht dat uit ’t duister tilt.