Wij zullen eens het heil ontvangen
de gaven Gods aan ons beloofd.
Waar onze harten naar verlangen
en ons door niemand wordt ontroofd.
Als hier de tijden zijn verstreken
om komend tot een nieuw bestaan.
Wanneer de dag eens aan zal breken
en wij de hemel binnen gaan.
Een grote schat ligt daar te wachten
eens door God zelf ons aangereikt.
Waarvan de heerlijkheid en prachten
ons bij de aankomst eenmaal blijkt.
Want onze rijkdom vindt men boven
in het beloofde paradijs.
Waar wij de Schepper zullen loven
voor elk ontvangen gunstbewijs.
Want alle schatten hier op aarde
vergaan, geen enkele houdt stand.
En geen ervan haalt ooit de waarde
die van ons hemels onderpand.
Ons denken kan ook niet bevatten
hoe groot die rijkdom eens zal zijn.
Van de door God te schenken schatten
maar wel wat Zijn beloften zijn.
God zal onze ogen doen verblijden
ons hart verrukt zijn van geluk.
Wanneer wij na ons aardse strijden
Hij ons bevrijdt laat zijn van druk.
De eeuw'ge vreugd zal dan weerklinken
en schallen door Zijn heiligdom.
Waarin het hemels licht zal blinken
voor aller ogen blij rondom.