Wij staren naar de hemel,
en zien verlangend uit.
Tot weerkeert op de wolken, 
de Brui’gom tot zijn bruid.

Hem die wij blij verwachten,
in glorie, majesteit.
Hem loven de geslachten,
als Hij Zijn heil bereidt.

Nog is die dag verborgen,
nog is het om ons nacht.
Maar eenmaal komt de morgen,
het licht tot ons gebracht.

Wij leven nog gebonden,
in duisternis en dood.
Maar tot ons wordt gezonden,
verlossing uit de nood.

Als klinken de bazuinen,
dan is de tijd vervuld.
Dan opent God Zijn tuinen,
door hemelslicht omhuld.

Eens zullen wij behoren,
bij ’t Hemels koninkrijk.
En in haar licht herboren,
betredend ’t Vrederijk.

In eeuwigheid geborgen,
Gods toekomst ons bereid.
Zien wij uit naar die morgen,
de dag die ons verblijdt.


melodie gez 124  L.v.d.K.

 

Nieuw ingezonden gedichten