De toekomst zonneklaar,
wacht op Gods handgebaar.
tot Hij haar blij onthult,
en voor ons oog vervult.

Nu nog daarheen opweg,
langs struik en haag en heg.
Gaand op het smalle pad,
en bij de hand gevat.

Wij gaan langs berg en dal
naar wat ons brengen zal.
Jeruzalem Gods stad,
in gouden glans vervat.

Wij gaan aan ‘s Heren hand,
naar het beloofde land.
Een gids is ons Zijn ster,
aan ’t firmament zo ver.

Maar eerst nog de woestijn,
van eenzaamheid en pijn.
Van stenen wind en zand.
de hete zon die brandt.

Wij moeten eenmaal gaan,
nog door de Doodsjordaan.
Door ’t wassend water gaan,
dan zien wij Kanaan.

Wie op de Heer vertrouwt,
Hem op Zijn woord gelooft.
Weet dat hij eens aanschouwt,
het land dat is beloofd.
                                                            
Melodie gez 223  L.v.d.K

Nieuw ingezonden gedichten