Hij gaf de schare eten,
vijfduizend in getal.
Twee vissen en vijf broden,
tesamen was dat al.

Zijn hand begon te delen,
Hij gaf hen één voor één.
Van brood en vis aan velen,
oneindig naar het scheen.

Toen ieder was verzadigd,
en niet om meer nog vroeg.
Door Hem rijk begenadigd,
was er nog brood genoeg.

Gezegend door Zijn handen
gevuld tot aan de rand,
Resten er twaalf manden,
die stonden op het land.

Want twee en vijf is zeven,
het goddelijk getal.
Getal van eeuwig leven,
dat Hij ons schenken zal.

Nieuw ingezonden gedichten