Zacht zweeft door de gewelven,
van ’t Godshuis d’ orgelklank.
Sereen weerklinken zoete tonen,
ten hemel op tot Gode dank.
De organist zo hoog verborgen,
achter het prachtig orgelfront.
Laat door zijn muzikaal verzorgen,
de pijpen spreken met hun mond.

Registers laat hij klinken,
hij kleurt en hij vermengt.
De orgelstemmen laat hij juichen,
die hij tot jubel brengt.
Met alle toetsen en pedalen,
creëert hij hemelse muziek.
Die van haar schoonheid laat verhalen,
aan ‘t stille luisterend publiek.

Zo de muziek vertolken,
door klanken sterk geboeid.
Is het verhaal opnieuw vertellen,
dat spelend tot zijn hoogte groeit.
Hij laat de componisten spreken,
en zeggen wat men voelen moet.
Aan klankenrijkdom niet ontbreken,
wat wordt bewerkt door hand en voet.

Maar bovenal moet spreken,
het hart waardoor opklinkt.
Wat daar verborgen zich ontsluitend,
maakt dat het orgel blijde zingt.
Want zo alleen is God te eren,
met orgelklank en mensenstem.
Op dat het lied tot hoger sferen,
opklimt tot dank en eer aan Hem.

Nieuw ingezonden gedichten