Mijn ziel blijft naar Uw zoete rust verlangen,
in ’t vredig licht dat U mij hebt beloofd.
Wanneer Gij mij in Uw huis zult ontvangen,
aan mij Uw schatten schenkt die niemand mij ontrooft.
Als hier mijn weg ten einde is gekomen,
Uw hand over mijn ziel zich heeft ontfermd.
Zullen Uw engelen haar dragen tot de stromen,
tot ’t hemelslicht waardoor zij wordt beschermd.
Dan zal ik zien de eeuwig groene weiden,
aan stille wateren door Uw hand geleid.
Om in de lichtglans van Uw groot verblijden,
bij U te leven in door U geschonken heerlijkheid.
En met de engelen die mij daar omringen,
zing ik mijn lied tot Vader, Zoon en Geest.
Ik zal Uw Naam met lof en eer bezingen,
die in Uw licht mijn krankheden geneest.