Een zachte wind suist door de bomen,
die ieder blaadje zacht beroert.
De zon laat blij haar stralen stromen,
die zij warm naar de aarde voert.
De vogels zingen luid hun zangen,
een ieder zo hij is gebekt.
De aarde is met goud omhangen,
door ’t zonlicht wat tot leven wekt

Stil gaan de bloemenharten open,
verspreidende hun zoete geur.
Ik zie een vroege wandelaar lopen
genietende reeds van hun fleur.
Uit hol en leger trekken dieren,
opnieuw de wijde wereld in.
De blijde dag laat elk plezieren,
door zulk een zonnig vroeg begin.

Een kleine beek blijft zachtjes ruisen,
waarin het water kabbelt voort.
En kleine vissen in haar bruisen,
trekken geschoold van oord naar oord.
Wat is het leven toch een wonder,
wat is de aarde mooi getooid.
Want wie beseft wanneer hij zonder,
dit alles was hij bleek berooid.

Laat onze zorg daarom steeds blijven,
voor al het schoons in de natuur.
Wat ons oog ziet met woord ’t omschrijven,
en vechtend voor haar levensduur.
Laat ons het erfgoed goed beheren,
opdat ons nageslacht ook zorgt.
En zij ook proeven van die sferen,
die door ons handelen zijn geborgd.

Want de aarde ons door God gegeven
aan ons geschonken in beheer.
Dat is de plaats waarop wij leven
die onderhoud vraagt keer op keer.
Wij mogen oogsten van haar vruchten
die God laat groeien op het land
Dat mogen wij niet laten zuchten
door wanbeheer van onze kant.

 

Nieuw ingezonden gedichten