Als ik terugdenk aan mijn  jeugd,
Was dat vrijheid, louter vreugd.
De oorlog was voorbij.
En Nederland  weer vrij.
Geen sirenes, bommen meer.
Geen soldaten, geen geweer.
Geen Stahlhelm of een hakenkruis
De laatste Mof  was weer naar huis.
 
Spelen man, van vroeg tot laat,
In de polder, op de straat.
Autopetten, urenlang.
Voor de wereld niet meer bang.
 
Toch hoor ik nog de knallen
Voor hen die moesten vallen.
Zie nog de doden die daar lagen,
Afgevoerd met sleperswagen.
Proef  nog de smaak van suikerbiet.
Die weeë geur vergeet ik niet.
Het was in huis vaak kil en koud.
Gebrek aan kolen en aan hout.
 
Met mijn windjack in mijn sas,
Door mam gemaakt van opa's jas.
Een warme trui met schipperscol
Breit oma van wat restjes wol.
 
Nu kamperen met de club
Op je kamer een pin-up.
Een spannend eerste trekkie
Aan dat stiekem eerste sjekkie.
Ooit een kleintje pils gepakt.
Na de film een bal gehakt.
Dansles bij Freddy de Groot.
Dienen bij Harer Majesteits vloot.
.
Daar eindigt dan mijn jongenstijd
En begon de harde werk' lijkheid.
Zo koester ik, thans oud en stram,
Een herinnering die boven kwam.
Mijn jeugd verdient een gouden kroon.
Geluk was tóen nog heel gewoon.