Ik sta tussen bergen en roep:
"God, wie ben jij?"

De echo roept:
"Jij, jij, jij."

Ik roep:
"God, wie ben ik?"

De echo roept:
"Ik, ik, ik."

Ik roep:
"Waar ben je, God?"

De echo roept:
"God, God, God."

Ik luister stil,
sta verbijsterd.
De echo galmt na
van alle kanten om me heen
door mijn doldriest uitzinnig gegil:
"Jij, ik, God, jij, ik, God."

Ik, dom mens, meen te hebben verstaan,
met mijn klein mensenverstand
begrepen, gevat en gegrepen:
"Jij, mijn ik, is God."

Maar ik heb misverstaan,
met mijn stem zei God mij
ten antwoord op mijn roepen:
"Jij, dwaas, Ik ben God,
Ik ben God in jou,
niet jij bent God,
maar Ik!"

Zelfgericht denkt ieder mens ten diepste
vóórdat de mens Gods stem hoort,
verstaat, kent en gehoorzaamt,
dat de mens, geschapen 
naar Gods beeld en gelijkenis,
dús aan God gelijkend gelijk is,
dat God de mens schiep
als kroon op de schepping
en daarom de kroon hoger is
dan het hoofd dat de kroon draagt.

13 november 2008 {jcomments on}