Johannes was op Patmos, een eiland
het ligt ergens bij de Griekse zee;
hij was verbannen uit zijn vaderland,
de Romeinen zaten daar niet mee

daar mocht Johannes de Heer ontmoeten
hij zag Hem, Die was en is en komt,
Die ons met Zijn gratie wil begroeten;
en zie, wat Johannes ons opsomt:

de Heere heeft ons verlost, door Zijn bloed,
Hij heeft ons lief, van zonden bevrijd;
de Heere Zelf maakt alle dingen goed
Hem zij heerlijkheid in eeuwigheid

ziet, Hij komt, met engelen, op wolken
ieder op aard’ zal Hem zien komen:
Hij komt, voor het oog van alle volken;
wat een dag!, om er van te dromen!

Ik ben de Alfa en de Omega
Ik ben, Die komt, Die was, en Die is
het Begin en het Einde, gloria
Ik bracht voor u de behoudenis

ik hoorde een stem als van een bazuin
en keerde mij naar wie daar waren
en in de Hof van Eden, in die tuin
zag ik de gouden kandelaren

in het midden stond de Zoon der Mensen
gekleed in linnen, omgord met goud;
bij Hem zijn, dat zou een ieder wensen,
Hij, Die de sterren in Zijn hand houdt

Zijn aanzien is als de zon in haar kracht
Zijn stem: als water, in heerlijkheid,
Hij zei: Mij is gegeven alle macht:
zie, Ik leef in alle eeuwigheid

Ik ben wel gestorven op Moria,
Ik ben dood geweest, maar zie: Ik leef;
Ik volbracht het voor u op Golgotha :
eeuwig leven, is wat Ik u geef

de Zoon, tussen kandelaren van goud:
Paasvorst, de hemel is Zijn woning;
Die alles in Zijn handen heeft en houdt:
Jezus Christus is onze Koning

die Heer is Koning tot in eeuwigheid,
Hij staat tussen de kandelaren;
wij zien naar Hem, loven Zijn majesteit,
met hart en stem, in alle jaren

bij Openbaring 1