zoals een hinde schreeuwt om waterbeken
zo smacht mijn ziel naar U, o God, mijn Heer,
mijn ziel dorst naar God, met bidden en smeken,
Uw aangezicht, Heer, wanneer zie ik ’t weer

wanneer mag ik komen, om voor U te staan
Heer, en Uw nabijheid mogen proeven
om het leven verder met U door te gaan;
God, mijn Heer, wil toch niet langer toeven

haters van U, die brengen mij tot tranen
en wat zij zeggen, ’t gaat maar door, bij nacht
en ook bij dag, zij willen mij doen wanen:
er is geen God, vergeefs is ’t dat g’ Hem acht

in mij stort zich mijn ziel uit, ik wil denken
hoe ik naar Uw Huis ging, met dank en lof
in dichte drom, naar waar U gunst wilt schenken
daar, in Jerusalem, Heer, houdt U hof

Heer, op Uw woorden mogen wij vertrouwen,
waarom zou mijn ziel zich dan neerbuigen?
op U, mijn God, Verlosser, kan ik bouwen,
van hoop die in mij is, zal ik getuigen

Heer, nu ben ik in het land van de Jordaan
met klein gebergte, met de berg Hermon,
komt dan vijandschap en duisternis er aan:
waar is uw God? verlicht mij dan, o Zon

der gerechtigheid, want watervloeden
hopen zich bruisend tegen mij opeen
Heere, wil mij voor ondergang behoeden:
baren en golven slaan over mij heen

des daags zal de Heere Zijn goedheid geven
en in de nacht zal Zijn lied zijn bij mij;
ik zal bidden tot de God van mijn leven:
ik wil tot God, mijn rots, zeggen: Heere Gij

vergeet mij toch niet, waarom ga ik in ’t zwart
voor de onderdrukking door de vijand
die U haat, die mij wil raken in het hart,
die hoont: waar is uw God dan in dit land?

en wat zij zeggen, ’t gaat maar door, bij nacht
en dag; toch is de onrust weg bij mij:
op U, Heer, is mijn hoop, U hebt alle macht
en straks stelt U ons aan Uw rechterzij

waar is uw God? Ik zal u niet verlaten!
Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij,
Uw lof en eer zing ik in Salem’s straten:
mijn God, mijn Verlosser, Heer, zijt Gij

zoals een hert verlangt naar helder water
zo zie ik uit naar U, steeds meer en meer,
Gij zijt nabij, voor nu en ook voor later:
Uw aangezicht, ik zal het zien, o Heer

bij Psalm 42