Nee Heer’, het was geen bange droom
maar bitt’re werk’lijkheid.
Daarom o Heer’, roep ik tot U
om Uw aanwezigheid.
En dag na dag gaat nu voorbij
zonder zijn stemgeluid.
Een diepe pijn is nu in mij,
en ik moet steeds vooruit...
De leegte hier, in hart en huis,
valt zwaar, én steeds op mij.
Dit is ’t mij opgelegde kruis.
Nee, ik ben niet meer blij.
Soms zit ik in de keuken, stil
te wachten op zijn woord,
maar nee, zo was het niet Gods wil.
‘k Moet zonder hem nu voort.
Maar Heer’, U bent mijn Maker toch?
En ook, naar ’t Woord, mijn Man?
O, openbaar U in mij nog.
U bent het, Die dat kan.
Laat mij geborgen zijn in U,
met kind’ren, groot en klein.
Schenk daarbij ’t Hemelse revue,
door daar bij U te zijn.
Dan zingen wij daar ’t vreugdelied
met heel het huisgezin.
Daar is geen rouw en geen verdriet
maar wij bij U, uit mensenmin….