Ik zie een mensje groeiend in het donker,
maar in zijn donker is toch altijd licht,
hij leeft naar zijn geboorte toe,
zo puur, Scheppergericht.

Zodra hij ledematen heeft
beweegt hij op het ritme,
zijn blijdschap klopt,
popelend danst hij voort.

Wie zal mijn moeder worden en wie heeft mij verwekt,
wie houdt zijn handen naar mij uitgestrekt?
Zijn ze zoals mijn Maker, zien ze al naar mij uit,
ik luister stil geborgen naar hun leefgeluid.

Maar dan, heel onverwacht
voel ik een koude hand,
wat gaan ze met mij doen,
of is het nu volbracht,

of is het nu, of is het nu,
of... is... het... nu...

 
Geschreven n.a.v. het ontroerende boek van Marja Verschoor-Meijers