De kamer van de bejaarde
was kaal en klein.
Een bed, een stoel en tafel,
dat moest het dan maar zijn.

Wel een venster
die uitzicht bood
met aan de muur een spreuk:
“Ik  ben het Levende Woord.”

Wat de muur daar sprak
prevelden oude lippen devoot mee.
Steeds weer herkauwend
tot hij insliep, zielstevree.

Zo vond men hem toen
met een glimlach om de mond.
Gans de kamer vol met scherfjes,
hoe kwam dat spreukje nu op de grond?

Iemand verstopte een stukje
veilig in de nog warme hand.
Immers door dit manna
was zijn ziel bemand.