Ik stond erbij en ik keek er naar.
Daar hing Hij dan, de man van smarten,
boosheid was er in veler harten.
Ik was in trance en kwam niet weg vandaar.
 
Ook ik stond erbij en keek naar Hem.
Boven Zijn hoofd stond duidelijk geschreven:
Koning der Joden aan het kruis geheven.
Mij dorst! ‘riep Hij met luider stem’.
 
Ook ik keek en was getuige van Zijn lijden,
hoe Hij verlaten werd en riep: het is volbracht!
Had ik daar ook niet stilletjes op gewacht?
Om mij in Zijn smaad en schande te verblijden?
 
Daar stond ik nog en keek nog eens naar Hem!
en zag hoe Hij zijn hoofd liet hangen,
ik raakte er volkomen door bevangen,
en in mijn oren klonk nog na die bange stem.
 
Ik vroeg mij af: ben ik schuldig aan Zijn lijden?
toen ik mijn oog niet af kon wenden van dat kruis?
hoever verwijderd leef ik nog van het Vaderhuis?
Is er vergiffenis voor mij na Zijn ondraaglijk lijden?
 
Opeens ontwaakte ik, en keek nog eens naar ’t kruis,
de hemelpoort ging plotsklaps voor mij open,
een stralend licht omscheen mij, ik mocht weer hopen,
Op een plaats in het hemels Vaderhuis.
 
Ik knielde neer, en beleed Hem al mijn zonden,
en bad tot God; nee, ik dankte nog veel meer.
Voor het verlossend sterven van mijn Heer.
Door Hem heb ik mijn levensweg gevonden.