Een zwaard zou door haar ziel eens gaan.
Zij heeft 't van stond af aan geweten.
Zij was dat onheil nooit vergeten,
Dat haar nu hier wordt aangedaan.
 
Haar moederhart schreeuwt honderd uit.
Haar oudste kind wordt hier vermoord.
Haar weeklacht wordt daar niet gehoord,
Terwijl Zijn dood wordt ingeluid.
 
Daar hangt, vervloekt, met bloed besmeurd,
Haar zoon, die slechts had welgedaan.
Moet nu, verdoemd, ter helle gaan.
Dat heeft haar hart verscheurd.
 
Hun blikken kruisen soms elkaar,
In wanhoop die zo schrijnt.
Zijn leven loopt weldra ten eind.
Hij is bedroefd, begaan met haar.
 
Moeder, neem mijn vriend aan als Uw zoon.
Vriend, beschouw haar als je moeder,
Als ware je mijn broeder,
Zolang ik bij mijn Vader woon.