De Heer riep mij tot leven
toen ‘k in de dood verward
mij niet kon overgeven,
Hij nam mij aan Zijn hart.
Hij maakte mij Zijn dienaar,
gaf woorden in mijn mond.
Hij toonde Zijn genade
voor heel het wereldrond.

Bij zeven kandelaren
stond Hij, mijn trouwe Heer.
Mijn ziel kwam tot bedaren,
mijn leven nam een keer.
Hij was zo schoon en heerlijk,
zo vol van majesteit,
Zijn woord was zo begeerlijk
in stille eeuwigheid.

Mijn vrees werd weggenomen,
Hij nam mij bij de hand,
Hij is bij mij gekomen,
beloofde ’t Vaderland.
Ik mocht Zijn woorden horen
en luist’ren naar Zijn stem,
de lieflijke akkoorden:
‘Gemeente, hoort naar Hem.’

Bij Openbaring 1: 9 – 20
Melodie: Der Winter ist vergangen,
             Zie Evangelische liedbundel lied 161