Herfstbladeren, waar je ook gaat of staat,
het ligt overal, op elke stoep en straat.
Zelfs op de zonovergoten dagen dat
het een beetje op kon drogen
is al dat herfstblad zo glad.
Je loopt ietwat gebogen,
wat onzeker is je pas:
wat als je rollator
er niet was?

Je kleinkinderen, vast ter been,
huppelen blij lachend om je heen,
schoppen de bladeren voor zich uit.
Ze pakken blad, half nat, half droog,
gooien het keer op keer omhoog.
“Hoor je dat ritselend geluid?”
wetend, je bent wat doof.

Gaan in één adem door:
“In de vakantie bouwden we
van bladeren, takken en wat mos
een heel mooie hut in het bos.”
Glimlachend, vertederd, mild,
denk je met enige nostalgie
dat je dat ook nog wel
graag had gewild.

Ze pakken je bij de hand,
zoals jij ze dat in hun prilste
kinderjaren evenzo hebt gedaan.
Nu wijzen zij voortaan jóu de weg om,
in laatste levensjaren, voort en door te gaan.

Je kunt niet vertellen dat
je in je levensherfst verkeert,
maar, veel pijnlijker, evenmin dat
één wegwijzer jou van jongs af aan
de liefdesweg ten leven heeft geleerd.
Je kinderen hebben zich, tot je verdriet,
van die troostende Waarheid afgewend.
Je zucht, stil biddend: ze geloven niet.
Door jouw schatten wordt ontkend
dat die kleurige herfstrestanten
getuigen van Gods schepping
en Zijn eeuwig bestaan.

2010 (bewerking 27.10.2020) {jcomments on}