Het is maar goed
dat ik na een fysio behandeling
naar de apotheek moet
met een vraag over een medicijn,
waardoor mijn terugweg anders moet zijn,
een echter niet veel lángere wandeling.
 
Mijn rollator voerde me langs een struik.
Opeens dacht ik: “Als ik nou een stilsta
en zíttend aan die witte bloemen ruik?”
Zoiets had ik lang niet meer gedaan.
Het kwam vaak op gauw thuis zijn aan
sinds ik steeds moeilijker mijn weggetje ga.
 
Onder andere aan seringen waar ik langs liep
had ik een aantal jaren niet meer geroken,
terwijl voorheen toch ook mijn néus riep
om te genieten van het prachtige dat was ontloken.
Ik dacht: “Wat zonk ik al bijeen toch díep!”
 
Temeer omdat ik zélfs eerst dacht dat ik seringen zag,
al vond ik de witte trossen die ik waarnam wel kleín.
Ze gaven een fijne geur af en zouden mooi zijn
voor schikken in een vaasje in mijn woning
als een geschenk van de Hemelkoning!
“Enkele plukken,” dacht ik, “mág!”
 
Ook: “Aan een boom zo vol geladen
mist men die vijf takjes niet,”
vervolgens, met enig verdriet:
“Ow, er is een blokkade,
mij ontbreekt een plukinstrument.”
Als je, zoals ik, inventief bent,
kan je minstens probéren wat misschien lukt.
Zodoende heb ik tóch vijf takjes geplukt,
want .... jonge scheuten zitten niet vastgeroest:
“Zomin,” dacht ik, “als het met mensen zijn moest.”
 
Bekaf thuis viel het niet te vermijden
dat ik stukjes van de steeltjes af moest snijden
met mijn kuikenkracht; door desondanks volharding
schikte ik die mooie takjes van, was het wel een sering?
Het begon me te dagen dat het om liguster ging!
Opzoeken leerde me: deze zijn voorwaar
soortgenoten, famílie van elkaar ...
net zoals in Jezus gewortelde mensen
die zich lid zijn van de boom van Jesse wensen.
 
Jesaja 11:1