De Heil'ge Geest had hen op Pinksterdag
bezield, in hen ontstoken heilig vuur
van 'dronkenschap' in 't vroege ochtenduur,
een uitgesproken blijdschap die elk zag.

Zijn geestdrift vlamde op in woord, gedrag,
hun tongen spraken, elk naar zijn natuur,
van Hem met durf van levenslange duur,
een onverschrokkenheid die wekt ontzag.

Al had het kwaad hun geestvuur zwaar beproefd,
hun moed moedwillig bij hen weggemaaid,
blijmoedigheid bleef in hun hart gegroefd.

Naar elke windstreek heeft de Wind gewaaid
hen, welke hebben van Zijn Wijn geproefd,
die eerste zaadjes duur door Hem gezaaid.